Muntgeld in de 17e eeuw

Vanaf 1659 ging men in de Republiek zilveren rijders slaan van 60-63 stuivers en zilveren dukaten van 50-52 stuivers die ook wel rijksdaalder werden genoemd. De Republiek maakte in die tijd een sterke bloei door met het dominerende gewest Holland voorop. Stedelijke munthuizen gingen echter ook minderwaardig zilvergeld slaan in de vorm van daalders (30st), florijnen (28st) en schellingen (6st) om winst te kunnen maken. Deze verzwakking van het muntstelsel werd al snel aangepakt. Florijnen en schellingen werden geklopt om ze te onderscheiden van minderwaardige exemplaren die in koers verlaagd werden. Met name Zeeland kon veel zilveren dukaten aanmunten, nadat in 1672 de koers kunstmatig verhoogd werd naar 52 stuivers. Men accepteerde die koers ook in de andere provincies, omdat de Staten van Zeeland die hogere koers garandeerden. 

Bedragen werden genoteerd in guldens, stuivers en duiten. Met notatie 2-12-4 bedoelde men een bedrag van 2 guldens, 12 stuivers en 4 duiten.

Aan muntgeld circuleerden vooral:

  • Duiten van koper.
  • Stuivers en dubbele stuivers.
  • Schellingen van 6 stuivers.
  • Stedelijke florijnen van 28 stuivers en daalders van 30 stuivers
  • Leeuwendaalders van 32 stuivers (later oplopend tot 42 stuivers), vooral voor overzee bedoeld.
  • Zilveren rijders van 60-63 stuivers en zilveren dukaten en rijksdaalders van 50-52 stuivers. Ook halve rijders en halve en kwart dukaten.

Pas na 1680 kwamen er munten van 1, 2 en 3 gulden in omloop. Vanaf 1694 werd de zilveren gulden de nieuwe standaard en werden de stedelijke munthuizen uitgekocht en gesloten. Hierna brak monetair gezien een rustige periode aan

Koopkracht van veel voorkomende munten in de 17e eeuw (t.o.v. euro's in 2025) was:

Munt Koers 1600 1625 1650 1675
Stuiver 1 stuiver € 1,00 € 0,80 € 0,75 € 0,70
Schelling 6 stuivers € 6,0 € 4,8 € 4,5 € 4,2
Florijn 28 stuivers € 28 € 22 € 21 € 20
Dukaat 50/52 stuivers € 50 € 40 € 38 € 35

Gemiddeld dagloon van een geschoolde arbeider in de 17e eeuw:

Jaar Inkomen per dag Uitbetaling
1600 10 stuivers In 1/5e en 1/10e Philipsdaalders
1625 15 stuivers In schellingen en dubbele stuivers
1650 17 stuivers In schellingen en dubbele stuivers
1675 20 stuivers In schellingen en dubbele stuivers
1700 20 stuivers In schellingen en dubbele stuivers

Voeding

In de 17e eeuw was de markt in de Nederlanden een bruisende plek waar kooplieden, boeren, ambachtslieden en consumenten samenkomen om goederen te verhandelen en te kopen. De markt werd vaak gehouden op een centrale plaats in de stad of het dorp, zoals een plein of een straat. Op de markt werd van alles verhandeld, waaronder voedsel, textiel, leer, hout, metalen, enzovoort. Er waren ook specifieke markten voor bepaalde producten, zoals de vismarkt of de bloemenmarkt. Op de markt werd er onderhandeld over de prijs van de goederen tussen de verkoper en de koper. De prijs van het product werd vaak bepaald door de vraag en het aanbod op dat moment. Kooplieden kwamen van ver om hun waren te verkopen op de markt en probeerden te profiteren van gunstige marktomstandigheden. De markt was ook een belangrijke sociale gelegenheid, waar mensen uit verschillende lagen van de samenleving elkaar ontmoetten en nieuws uitwisselden.

Koffie werd in de 17e eeuw gaandeweg populair in de Nederlanden. Aanvankelijk was koffie een exotisch luxeproduct waarvoor men tot 6 gulden per pond betaalde, maar tegen het einde van de 17e eeuw daalde die prijs tot ongeveer 3 gulden per pond. Producten als suiker, cacao en rum werden langzaam betaalbaarder en populairder.

De inflatie liep in de 17e eeuw verder op door een immer groeiende bevolking en als gevolg van oorlogen, zoals de 80-jarige oorlog. Hierdoor bleven de kosten van levensonderhoud stijgen. Een boodschappenlijstje ziet er in de 17e eeuw gemiddeld als volgt uit:

  • Een liter melk: 2 tot 3 stuivers
  • Een pond haring: 2 tot 3 stuivers
  • Een roggebrood van een kilo: 2 stuivers
  • Een volkorenbrood van een kilo: 3 tot 4 stuivers
  • Een pond groenten: 2 stuivers
  • Een liter bier: 2 stuivers
  • Een dozijn eieren: 2 tot 3 stuivers.
  • Een pond kaas: 3 tot 5 stuivers
  • Een pond boter: 4 tot 8 stuivers
  • Een pond varkensvlees: 4 tot 10 stuivers
  • Een pond rundvlees: 6 tot 14 stuivers
  • Een pond suiker: ruim 1 gulden

De visvrouw, Quiringh Gerritsz. van Brekelenkam, 1650 – 1670. Een jonge vrouw met een emmer aan de arm telt geld uit voor vis dat zij koopt bij een visstalletje (online collectie Rijksmuseum)

Kleding

Kleding was duur in de 17e eeuw. De vraag naar stoffen was groter dan het aanbod en dat deed de prijs stijgen. Bovendien werd alles nog met de hand gemaakt wat arbeidsintensief was. Kleding diende niet alleen als functioneel kledingstuk, maar ook als een manier om sociale status en rijkdom uit te drukken. De welgestelde klasse droeg vaak kleding gemaakt van dure materialen, versierd met borduursels en andere decoratieve elementen. Maar ook eenvoudige kleding was relatief kostbaar, waardoor de lagere klasse veelal zelf kleding maakte of bestaande kleding eindeloos vermaakte. Nu deed men wel veel langer met kleding dan tegenwoordig. Met jassen en overkleding vaak 10 jaar of meer.

Vrouwen droegen dagelijks een combinatie van onderrokken, lijfjes, rokken, schorten en jakken. Deze waren vaak gemaakt van linnen, katoen of wol. Zo’n set kostte vanaf zo’n 20 gulden voor een eenvoudige set, tot 50 gulden of meer bij luxere materialen en fraaiere ontwerpen. Een elegante zijden japon voor vrouwen van hoge kwaliteit met fraaie versieringen, in lijn met de Barokstijl, was met 100 gulden alleen weggelegd voor de welgestelde klasse. Een fijne kanten kraag die op zo’n japon werd gedragen kostte enkele guldens tot enkele tientallen guldens, afhankelijk van de complexiteit en de fijnheid van het kantwerk.

Een eenvoudig hemd of slaaplaken kon je kopen voor 2 tot 4 gulden. Een eenvoudige broek of rok van wol of linnen kostte in de 17e eeuw ongeveer 4 tot 10 gulden. Een luxere broek of rok van fijne wol, geschikt voor mannen of vrouwen, kostte 8 tot 20 guldens, afhankelijk van de kwaliteit van het materiaal en het vakmanschap. Een broek of rok van zijde of fluweel kon oplopen tot 50 gulden of meer. Een verfijnde hoed met decoratieve linten en mogelijk veeraccenten kostte 2 tot 10 gulden, afhankelijk van het ontwerp en de gebruikte materialen.

Een jas voor mannen varieerde van 10 tot 50 guldens, afhankelijk van de complexiteit van het ontwerp, de versieringen en de materialen. Mannen droegen kniebroeken, vaak met bijpassende vesten of jassen. Deze konden worden gemaakt van wol, linnen of zijde, afhankelijk van de gelegenheid. Een complete outfit kostte tussen de 30 en 70 gulden.

Eenvoudige leren schoenen, vergelijkbaar met voorgaande eeuwen maar mogelijk meer verfijnd, kocht je vanaf zo’n 5 gulden, afhankelijk van de kwaliteit van het leer en het vakmanschap. Luxere schoenen en laarzen, gemaakt van fijn leer en mogelijk versierd met borduursels of andere decoraties konden oplopen tot 40 gulden of meer, afhankelijk van het ontwerp en de materialen.

Wonen

in de 17e eeuw was de huurprijs van een woning afhankelijk van verschillende factoren, zoals de locatie, grootte en kwaliteit van de woning, en de economische situatie. Over het algemeen waren de huurprijzen hoger in steden dan op het platteland.

Een eenvoudige arbeiderswoning in de stad was meestal een klein huisje of slechts een kamer in een straatje. De huurprijs varieerde afhankelijk van de locatie en grootte, maar lag over het algemeen tussen de 1 en 3 gulden per maand. Dat lijkt mee te vallen, maar men had ook geld nodig voor voedsel, kleding en andere basisbehoeften. Er was weinig werkzekerheid en het inkomen was dus niet constant. Daarom was het voor ambachtslieden belangrijk om de huurkosten zo laag mogelijk te houden. De huurprijs van een iets betere middenklasse woning met bijvoorbeeld een werkruimte lag tussen 4 en 10 gulden per maand.

Een luxere woning in de stad was meestal een appartement of bovenwoning in een grachtenpand. Ook wel ‘bovenhuizen’ genoemd.  De huurprijs van deze woningen kon oplopen tot 20 gulden per maand. Een grachtenpand in de betere buurten van Amsterdam kon al snel 100 gulden of meer per maand kosten. Dit was echter alleen betaalbaar voor de rijke burgers of adel.

Op het platteland waren de huurprijzen over het algemeen lager dan in de steden. Een eenvoudige boerenwoning, meer een hut, huurde je vanaf 1 gulden per maand. Dit was meestal inclusief het gebruik van land en stalruimte voor vee. Een grotere boerderij met meer land en betere voorzieningen was al snel veel duurder.

Reizen

In de gouden eeuw kwamen er al toeristen naar Amsterdam, vooral uit Engeland. Vanuit Harwich voeren er pakketboten naar Hellevoetsluis vanaf 6 gulden per persoon, bedienden half geld. In de 17e eeuw werd het reizen per trekschuit snel populairder en betaalbaarder door een groei van de middenklasse. De trekschuit was met al onze waterwegen populair en relatief voordelig, omdat grotere groepen mensen tegelijk vervoerd konden worden. In 1661 duurde de reis van Rotterdam naar Amsterdam per trekschuit bijna veertien uur. Een reiziger die om vijf uur ’s morgens met de trekschuit uit Rotterdam vertrok moest overstappen in Delft, Leiden, Leischendam en Haarlem en kwam dan om kwart over zes ‘s avonds in Amsterdam aan. De hele reis kostte ongeveer 1 gulden en 10 stuivers. 

Per koets was wel sneller, maar ook duurder. De rit van Amsterdam naar Den Haag kostte in 1661 vier gulden en drie stuivers. Dat is meer dan drie keer de ritprijs van de trekschuit. De reis over de weg duurde zes uur, terwijl de trekschuit er elf uur over deed. De rit van Amsterdam naar Antwerpen was in 1661 overigens vastgesteld op 10 gulden per persoon. Bovendien móest de koets vertrekken, ook als er maar één persoon in zat. Er waren namelijk klachten dat de koets dan niet ging, tenzij die persoon 20 gulden wilde betalen.

Fragment van schilderij Het kasteel Nijenrode aan de Vecht bij Breukelen, Jacobus Storck, 1660 – 1686 met een trekschuit en een zeilboot (online collectie Rijksmuseum).

Overnachten

In de 17e eeuw waren herbergen de belangrijkste mogelijkheid voor reizigers om te overnachten, te baden, te eten en te drinken. De bouwstijl was vaak nog de traditionele bouwstijl met vakwerkconstructie, rieten daken en houten panelen, zoals in de voorgaande eeuwen. Maar de invloed van de renaissancestijl nam toe. Er kwamen ook meer herbergen in andere architectonische stijlen. De basisfuncties bleven gelijk, maar er kwam meer diversiteit, zoals luxere kamers en uitgebreidere menu’s. Ook gingen herbergen meer diensten aanbieden, zoals verzorging en het wisselen van paarden en het aanbieden van postdiensten.

In 1680 stond aan de Amsterdamse Kamperkade, ongeveer waar nu het Damrak ligt, herberg het Wapen van Stockholm. Een nachtje slapen op een wat armoedige slaapzaal kostte daar slechts vier stuivers. Dat was goed te betalen, want in die tijd verdiende een ambachtsman ongeveer twintig stuivers per dag. Voor enig comfort, zoals kaarsen, moest wel extra betaald worden. Een maaltijd was met acht tot twaalf stuivers relatief duur. Het beste logement in de Warmoesstraat was de chiquere Liesveldse Bijbel van kastelein Jan Meurs. Een overnachting in eigen kamer, maar zonder maaltijd kostte er 12 stuivers. Een maaltijd inclusief bier kostte maar liefst 25 stuivers. Dat was best duur. Maar het eten was goed en de kamer comfortabel en schoon. In Het Witte Hart achter de Oude kerk kostte een overnachting 6 stuivers per nacht, maar daarvoor moest je soms een kamer delen of zelfs een bed. Je kon er wel goed eten, maar ook aan de dure kant; 15 stuivers voor een maaltijd met bier.

De Keizerskroon in de Kalverstraat behoorde tot het luxere segment. Voor 5 gulden per dag huurde je er een kamer met volpension. Er werden daar ook veilingen gehouden, zoals de schilderijen van Rembrand na zijn faillissement in 1656. Als je echt op stand wilde verblijven had je het statige Oudezijds Heerenlogement op de Grimburgwal waar je 10 gulden per nacht inclusief diner betaalde.

Timmerman

In de 17e eeuw ontwikkelde het beroep van timmerman zich verder en werd het steeds meer gespecialiseerd. Er ontstonden verschillende specialisaties binnen het beroep, zoals scheeps- en meubeltimmerlieden. Dit kwam mede door de groeiende vraag naar gespecialiseerd vakmanschap en de groeiende economie. De timmerman had in de 17e eeuw steeds meer te maken met nieuwe technologieën en materialen, zoals het gebruik van ijzeren spijkers in plaats van houten pinnen. Daarnaast veranderden ook de bouwstijlen en -methoden. Zo werd in de 17e eeuw bijvoorbeeld meer gebruik gemaakt van houtskeletbouw en kreeg de gevelarchitectuur steeds meer aandacht. Ook op het gebied van inkomen veranderde er veel voor timmermannen in de 17e eeuw. Gemiddelde daglonen lagen tussen 15 en 30 stuivers per dag, afhankelijk van plaats, ervaring en specialisatie. Als we uitgaan van gemiddeld 20 stuivers per dag, dan was dat 120 stuivers of 6 gulden per week. Meestal verdiende hij ook nog zo’n 20 stuivers in de week met lesgeven of verkoop van eigen producten. Totale inkomsten dus ongeveer 7 gulden per week. De wekelijkse uitgaven waren bijvoorbeeld:

  • 1 tot 2 gulden huur voor een bescheiden arbeiderswoning in de buitenwijken van een stad
  • 2 gulden voor basisvoedsel, zoals brood, kaas, melk, eieren en groenten
  • 25 stuivers reservering voor kleding en schoenen
  • 10 stuivers reservering voor gereedschap
  • 5 stuivers voor overige kosten
  • 20 stuivers om te sparen, bijvoorbeeld voor als er minder werk was

Dit was, net als in voorgaande eeuwen, geen vetpot. Amper voldoende voor basisvoedsel, maar meestal verbouwde men ook zelf wat voedsel om aan te vullen. Als er kleding of schoenen nodig waren, was dat een pittige aanslag op het budget. Vaak probeerde men extra inkomsten te regelen, bijvoorbeeld doordat de man eigen gemaakte producten ging verkopen of dat de vrouw meehielp, zoals schoonmaakwerk of het naaien en vermaken van kleding.

Dokter

De 17e eeuw werd het beroep van dokter steeds professioneler. Er kwamen wetenschappelijke verenigingen en ethische gedragsnormen. Er ontstonden specialisaties, zoals oogheelkunde, chirurgie en verloskunde. Ook kwam steeds meer kennis beschikbaar en technologische hulpmiddelen, zoals de microscoop. Veel voorkomende behandelingen in de 17e eeuw waren:

  • Consulten 1 tot 2 gulden.
  • Aderlating vanaf 5 stuivers.
  • Medicijnen en kruiden om ziekten te behandelen voor enkele stuivers tot enkele guldens per dosis, afhankelijk van de ingrediënten. In het handboek “Formularium der geneesmiddelen” uit 1696 werden prijzen van medicijnen genoemd. Zo kostte Laudanum, een pijnstiller op basis van opium 5 gulden per ons! Maar de productie was ook kostbaar.
  • Chirurgische ingrepen. Weliswaar met primitieve instrumenten en er was een hoog risico op complicaties en infecties. Een amputatie bijvoorbeeld kostte tussen de 20 en 30 gulden.

De inkomsten per week van een arts in de betere sociale kringen zouden ongeveer kunnen zijn:

  • Consulten 40 gulden per week
  • Verkoop medicijnen 10 gulden per week. Meestal waren de winstmarges betrekkelijk laag.
  • Behandelingen: 50 gulden per week.

Totaal 100 gulden per week. Maar dit bedrag varieerde sterk afhankelijk van de omvang van de praktijk, de locatie, de concurrentie en de sociale klasse van zijn klantenkring.

Het wekelijks uitgavenpatroon van een arts in betere sociale kringen zou kunnen bestaan uit:

  • De huur van een fraai huis of pand met praktijkruimte in een betere buurt kostte 30 tot 40 gulden per maand ofwel 7 tot 10 gulden per week.
  • Artsen in de hogere sociale klasse hadden vaak huishoudelijk personeel, zoals een schoonmaakster, bediende en een kok. Kosten 15 tot 20 gulden per week.
  • luxere voeding en dranken, zoals wijn, exotisch fruit, vlees en vis. Kosten 10 tot 15 gulden per week.
  • Een arts zal zich goed willen kleden. De kosten voor kleding en accessoires, zoals hoeden en schoenen, zouden ongeveer 5 tot 10 gulden per week zijn.
  • Artsen moesten zich voortdurend blijven bijscholen en nieuwe boeken aanschaffen om bij te blijven in hun vakgebied. Hiervoor was een reservering van 5 tot 10 gulden per week nodig.
  • Daarnaast had een arts zo’n 5 tot 10 gulden per week nodig voor reizen, sociale evenementen, donaties aan goede doelen, enz.
  • Sparen, investeren en uitgaven aan luxe, zoals interieur en vrije tijd, ongeveer 25 tot 40 gulden per week.

Vermaak

De volksfeesten uit de 16e eeuw waren er ook in de 17e eeuw met vergelijkbare attracties en producten. Wel werd het aanbod uitgebreider met bijvoorbeeld specerijen (kaneel, nootmuskaat, peper), chocolade, tabak en chinees porselein. Vaak waren deze producten alleen betaalbaar voor de welgestelden, hoewel je voor één of enkele stuivers al wel een mok chocoladedrank of portie snuiftabak kon kopen.

In het centrum van Amsterdam kon je prima uit eten. Vanaf 5 stuivers voor een eenvoudige maaltijd tot 1 gulden voor een compleet diner met drank. Overdag kon je koffie, thee en chocolade drinken in één van de tientallen koffiehuizen voor 1 stuiver. Desgewenst gezoet met suiker en aangelengd met melk voor 2 duiten extra. Voor 4 duiten kreeg je er een gestopte pijp bij. s’ Avonds kon je vertier zoeken in een van de vele speelhuizen. Daar kon je drinken, dansen, sjansen en kaarten. En vaak ging sjansen meer in de richting van prostitutie. Eén van de beroemdste en chicste speelhuizen was het Hof van Holland op de Zeedijk. Bier werd hier geserveerd in luxe flesjes van maar liefst 3 stuivers per fles. De dames van plezier waren vaak jonger en knapper dan de hoeren op straat. Je betaalde wel 1,5 gulden voor hun diensten, terwijl een straathoer 1 tot 2 schellingen rekende. In de armere en slechtere wijken soms zelfs maar 3 of 4 stuivers.

Braver vertier kon je vinden in de schouwburg. Aanplakbiljetten verkondigden wat er te zien was. Een gewoon kaartje kostte 6 stuivers of een schelling. Een kaartje op het balkon kostte 10 stuivers en voor 3 gulden kreeg je een loge. De winst van de schouwburg kwam overigens ten goede aan het Burgerweeshuis en het Oude Mannen en Vrouwenhuis.

Ook populair was de Hortus in de Plantage. Een bijzondere artsenij tuin met een internationaal vermaarde collectie van planten en bomen, inclusief een tropische collectie in een kas. Toegang 4 stuivers, inclusief les in medicinale plantkunde. Bij toeristen waren ook de tuchthuizen populair, zoals het rasphuis voor de mannen en het spinhuis voor de vrouwen. Voor slechts 2 stuivers kon men alcoholisten, prostituees en dievegges bewonderen. Voor hetzelfde bedrag had men toegang tot het dolhuis, waar onhandelbare veroordeelden en psychiatrische patiënten zaten.

Spinhuis te Amsterdam in 1664, Jan Veenhuysen, collectie Rijksmuseum


Voorbeelden van munten die in de 17e eeuw in de Nederlanden circuleerden

Een stuiver van Utrecht uit 1665. De koopkracht van een stuiver was toen vergelijkbaar met zo’n 0,70 euro in 2025.

Een schelling van Nijmegen uit 1685 met een koopkracht vergelijkbaar met ongeveer 4,20 euro in 2025.

Een leeuwendaalder van Utrecht uit 1616 met een koopkracht vergelijkbaar met ongeveer 35 euro in 2025.

Een zilveren rijder van West-Friesland uit 1659 met een koopkracht vergelijkbaar met ongeveer 42 euro in 2025.