Zeven eeuwen muntgeld
In de huidige Nederlanden circuleerden al in de Romeinse tijd munten, maar pas tegen het einde van de 13e eeuw nam de handel echt toe en gingen munten onderdeel uitmaken van het dagelijks leven. De waarde werd vooral bepaald door het zilver of goud in de munt. Geld kennen we vandaag de dag nog steeds, maar gouden en zilveren munten niet meer. De laatste zilveren betaalmunten gingen in 1973 uit de circulatie en de gulden hield op te bestaan in 2001. Daarom richt dit verhaal zich op het gebruik van munten vanaf de 14e eeuw tot en met de 20e eeuw. Een periode van zo’n 700 jaar.
Dit verhaal gaat niet over munttypes, variaties, jaartallen of munthuizen. Deze reis door de tijd gaat juist over wat men kon doen met deze munten; hoe ze van hand tot hand gingen, hoe je ze kon verdienen en wat je ermee kon kopen. Zodat zo’n munt weer een beetje tot leven komt. Zoals hoe iemand zich kon inkopen in een gasthuis in 1350, wat een leidekker verdiende aan het onderhoud van het kasteel in Middelburg in 1442 of wat je betaalde voor een gans of schaap in 1535. Lees hoe een predikant in 1658 moest rondkomen van 12 gulden per week en wat je betaalde voor een kaartje met de trekschuit van Gouda naar Amsterdam in 1775. En hoe duur was een dagje weg naar Valkenburg in 1950? Ga mee op een reis door de tijd en als u nog oude munten heeft liggen, kunt u hier lezen wat daarmee indertijd zoal gedaan werd.
Onderaan deze pagina kunt u gratis het boek "zeven eeuwen zilvergeld" downloaden met een schat aan informatie over het gebruik van met name zilveren munten door de eeuwen heen.
14e eeuw: onrust, uitdagingen en grooten
Steden zoals Brugge, Gent en Amsterdam floreerden dankzij de opkomende handel en nijverheid. Tegelijkertijd zorgden conflicten zoals de Honderdjarige Oorlog en interne twisten voor instabiliteit. De opkomst van de Bourgondische hertogen bracht enige eenheid, maar versterkte ook de centralisatie van de macht. De pestepidemieën, zoals de Zwarte Dood, veroorzaakten verwoesting en decimeerden de bevolking. Cultureel gezien was de 14e eeuw een tijd van gotische kunst en literatuur. met meesterwerken zoals de bouw van de Domtoren in Utrecht.
De kleine, lichte zilveren penningen die toen al een paar eeuwen circuleerden, voldeden niet meer aan de betalingsbehoefte bij de opkomende handel. Er kwamen grotere zilveren munten die grosso of groot genoemd werden. Vanuit Italië kwamen ook gouden munten, zoals de fiorino d’oro ofwel gouden florijn. Deze werd in de Nederlanden al snel gulden of goudgulden genoemd. Vlaanderen was in die tijd het economisch centrum van de Nederlanden en vanaf 1337 ging Vlaanderen een eigen groot slaan, de leeuwengroot. De leeuwengroot had een koers van 12 penningen en was bijna een eeuw lang de standaardmunt. Grooten werden gaandeweg wel steeds lichter en de koers daalde. Vanaf 1365 werden er ook dubbele grooten geslagen.

15e eeuw: handel, veranderingen en de stuiver
De 15e eeuw in de Nederlanden werd gekenmerkt door politieke complexiteit en culturele bloei. De opkomst van de Bourgondische Nederlanden onder Philips de Goede bracht een periode van relatieve stabiliteit en economische groei. De noordelijke Nederlanden waren grotendeels nog zelfstandig, maar wel sterk afhankelijk van de economie in de zuidelijke Nederlanden. Steden zoals Brugge, Gent en Antwerpen floreerden als handelscentra. Dankzij de boekdrukkunst kon kennis zich makkelijker verspreiden. Ondanks deze vooruitgang brachten religieuze conflicten ook onrust.
Gaandeweg deze eeuw kwamen steeds meer delen onder het gezag van de Bourgondische Nederlanden en werden daar ook Bourgondische munten geslagen. Naast grooten kwamen ook dubbele grooten voor die al snel stuiver werden genoemd. Goudguldens hadden een koers van 20 stuivers. Aan het eind van de 15e eeuw werden de eerste schellingen van 6 stuivers geslagen.

16e eeuw: strijd, republiek en de daalder
Keizer Karel V werd heerser over grote delen van Europa, waaronder de Nederlanden en de Spaanse troon. En zo ontstonden uit de Bourgondische Nederlanden de Spaanse Nederlanden. De 16e eeuw was een tijd van grote religieuze, politieke en culturele omwentelingen wat leidde tot de Tachtigjarige Oorlog en de onafhankelijkheid van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden in 1581. Tijdens deze periode ontwikkelde de Republiek zich als een machtig centrum. De 16e eeuw was cruciaal voor het vormgeven van de Nederlandse identiteit en het legde de basis voor de Gouden Eeuw die volgde.
Vanaf 1520 kwamen er grotere zilveren munten om de kosten van de muntslag laag te houden, zoals de zilveren Karolusgulden van 20 stuivers. Maar de Duitse munten van 30 stuivers werden veel populairder en werden taler of daalder genoemd. Ook Zwolle, Kampen en Deventer begonnen met het slaan van deze daalders.
Philips introduceerde in 1557 een grotere zilveren munt van 35 stuivers die beter aansloot bij de Duitse daalders; de Philipsdaalder genoemd. De koers liep later op tot 50 stuivers. In 1562 werd ook het kleinere geld hierop aangepast en kwamen er o.a. een halve, een kwart en een vijfde Philipsdaalder. In 1576 begonnen de Republiek met het slaan van eigen daalders als tegenhanger van de Spaanse daalders, zoals leeuwendaalders. Op deze leeuwendaalders staat een anonieme ridder en de Hollandse leeuw in plaats van het portret van Philips.

17e eeuw: cultuur, macht en florijnen
De 17e eeuw, ook bekend als de Gouden Eeuw, was een periode van veel welvaart en culturele bloei in de Nederlanden. Maar wel vooral voor een smalle bovenlaag. Mede dankzij het zilver van de buitgemaakte zilvervloot door Piet Hein kon de Republiek de oorlog winnen en kwam er vrede in 1648. De Republiek der Zeven Verenigde Provinciën werd een wereldmacht dankzij zijn handelsnetwerken, zoals de VOC, en maritieme expertise. Amsterdam groeide uit tot een financieel centrum en middelpunt voor kunst en wetenschap. Echter, sociale ongelijkheid en politieke conflicten bleven bestaan en uitbuiting en slavernij brachten ook een zwarte pagina in de geschiedenis. Het leven tijdens deze gouden eeuw was ontzettend duur. Bijna alle inkomsten waren nodig voor de eerste levensbehoeften. Dit kwam met name door hoge belastingen die nodig waren om het leger in stand te houden.
Vanaf 1659 ging men in de Republiek zilveren rijders slaan van 60-63 stuivers en zilveren dukaten van 50-52 stuivers die ook wel rijksdaalder werden genoemd. Stedelijke munthuizen gingen echter ook minderwaardig zilvergeld slaan in de vorm van daalders (30st), florijnen (28st) en schellingen (6st) om winst te kunnen maken. Deze verzwakking van het muntstelsel werd al snel aangepakt. Florijnen en schellingen werden geklopt om ze te onderscheiden van minderwaardige exemplaren die in koers verlaagd werden. Met name Zeeland kon veel zilveren dukaten aanmunten, nadat in 1672 de koers kunstmatig verhoogd werd naar 52 stuivers.

18e eeuw: verlichting, wetenschap en schellingen
Terwijl de gloriedagen van de Gouden Eeuw vervaagden, werd het land geconfronteerd met economische uitdagingen en politieke instabiliteit. De Republiek verloor haar dominantie in de internationale handel en conflicten met andere Europese machten verzwakten haar positie. Dit leidde tot politieke en sociale onrust met uiteindelijk de Franse Revolutie.
De Zuidelijke Nederlanden bleven een ‘buitenpost’ van Spanje. Na het overlijden van de kinderloos gebleven Spaanse koning, kwamen de zuidelijke Nederlanden in 1715 in Oostenrijks bezit en werden het de Oostenrijkse Nederlanden.
De 18e eeuw was monetair gezien een rustige tijd. Stedelijke munthuizen waren gesloten en hagemunterij kwam bijna niet meer voor. In de Republiek circuleerden vooral stuivers, schellingen en guldens in verschillende denominaties. Het loonde bijna niet om munten te slaan, omdat zilver in prijs gestegen was. Pas na 1765 ging de zilverprijs omlaag en werden er weer op grote schaal guldens, dukaten, rijders en drie-guldens aangemunt. De productie van zilveren dukaten en zilveren rijders (ducatons) waren vooral voor de buitenlandse handel met de VOC als grote afnemer. Alleen de Zeeuwse dukaten circuleerden veel in de Republiek, omdat de koers van 52 stuivers gegarandeerd werd. In de 18e eeuw was de gulden van 20 stuivers de standaard munt. Deze woog de hele eeuw ongeveer 10,5 gram en had een zilvergehalte van gemiddeld 95%.

19e eeuw: onderwijs, industrialisatie en guldens
In 1795 werd de Republiek ingelijfd bij Frankrijk. Na terugtrekking van de Franse troepen ontstond in 1815 het Koninkrijk der Nederlanden dat bestond uit de oude Republiek, de Oostenrijkse Nederlanden, prinsbisdom Luik en groothertogdom Luxemburg. De zoon van de laatste stadhouder, Willem, werd in 1815 koning der Nederlanden. De 19e eeuw was een eeuw van industriële vooruitgang en modernisering met de opkomst van stoomkracht en spoorwegen die de economie transformeerden. Sociale ongelijkheid en politieke ontevredenheid leidden tot hervormingen en de geleidelijke ontwikkeling van een parlementair stelsel. Er ontstond al wel snel politieke spanning tussen verschillende groepen met de afscheiding van België in 1830 als gevolg. De kaart der Nederlanden is sinds 1830 niet noemenswaardig meer veranderd.
Vanaf 1818 werden er in Utrecht en Brussel munten geslagen op naam van koning Willem I. De gulden bleef de standaard, maar deze werd voortaan opgedeeld in 100 centen in plaats van 20 stuivers. Muntjes van 5 cent werden echter stuiver genoemd tot eind 20e eeuw. Willem II werd koning in 1840. De regering wilde graag al het oude en gesleten muntgeld uit de 17e en 18e eeuw vervangen dat nog steeds veel in omloop was. Het duurde tot 1848 om stapsgewijs al het oude provinciale geld uit de handel te halen en te hermunten.

20e eeuw: modernisering, welvaart en einde van de gulden
De 20e eeuw markeerde een tijd van ingrijpende veranderingen en ontwikkelingen. De industrialisatie en verstedelijking die begon in de 19e eeuw zette versneld door en zorgde voor een snelle transformatie in de eerste decennia van de 20e eeuw. Er waren ook twee wereldoorlogen, waarbij Nederland neutraal bleef tijdens de Eerste, maar tijdens de Tweede bezet werd door nazi-Duitsland. De wederopbouwperiode na de tweede wereldoorlog leidde tot economische groei en sociale veranderingen, waaronder de introductie van sociale voorzieningen en de afbouw van het koloniale rijk. De jaren '60 brachten een culturele revolutie, met protesten en maatschappelijke veranderingen. In de laatste decennia kwamen technologie en digitalisering sterk op. De meeste Europese landen werden een democratie waar mensen in vrijheid konden leven.
Tot de 2e wereldoorlog waren dubbeltjes, kwartjes, halve guldens en rijksdaalders nog van zilver. En er waren gouden munten van 5 en 10 gulden. De 2e wereldoorlog legde het geldsysteem plat. In die jaren gebruikte men vooral zinken geld en bankbiljetten. Ook Duits geld was in die jaren geldig. Een geldsanering was na de oorlog nodig.
Hierna kwamen gouden munten niet meer terug en alleen de gulden en rijksdaalder nog als zilveren munt. Wel kleiner dan hun voorgangers. En niet voor lang, want na 1967 stopte ook de circulatie van zilveren munten, afgezien van speciale uitgaven. Per 1 januari 1973 werden de zilveren munten buiten omloop gesteld. Einde van een tijdperk met gouden en zilveren munten.

En nog veel meer informatie.....
Hieronder treft u een PDF bestand van het boek "Zeven Eeuwen Zilvergeld in de Nederlanden" met nog veel meer informatie en voorbeelden over het gebruik van muntgeld van de 14e eeuw tot en met de 20e eeuw. Dit wordt u gratis aangeboden door de Dutch Coin Legacy.
Toelichting
Voor een nadere toelichting en overzicht van gebruikte referenties, zie pagina Toelichting